Naar inhoud springen

al

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Al, aL, aℓ
  • Samenstelling van “l” (liter) met het voorvoegsel “a” (atto-)

al

  1. (wiskunde), (eenheid) het symbool voor attoliter, gelijk aan 0,000.000.000.000.000.001 liter
  • al

[A] al

  1. reeds
    • Hij heeft het al geprobeerd. 
     Vaticaancorrespondent Andrea Vreede: "Op deze tweede paasdag had werkelijk niemand verwacht dat opeens dit bericht zou komen over het overlijden van de paus. Gisteren leek het immers alsof hij terug was. Ook al was hij ontzettend kwetsbaar en fragiel, de paus was aanwezig. Hij was zelfs in staat om een beetje te spreken, al leek hij vermoeid.[3]
  2. versterkend
    • Dat is al te dol! 
  3. ~ + deelwoord: terwijl, tijdens
    • Al wandelend kwam hij zijn oude vriend tegen. 

[A] al

  1. ook wanneer, ondanks dat
    • Al is hij nog zo moe, hij blijft gewoon doorgaan. 

[A] al

  1. geheel
    • Hij probeerde het met al zijn macht. 
het is niet omdat je geen ervaring in iets hebt, dat je het niet moet proberen; door iets zelf te doen leert men dat het best
  • Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel
liegen keert zich tegen je, altijd! - met een leugen schiet iemand niets op omdat de waarheid altijd vroeg of laat naar buiten komt
  • Al te goed is buurmans gek
slachtoffer worden van je eigen goedheid / als iemand te goed is maken mensen gauw misbruik van iemand; geholpen hebben maar daar geen bedankje maar aanmerkingen op krijgen
  • Al vaak met dat bijltje gehakt hebben
het werk al vaker gedaan hebben en weten hoe het moet
  • Al wat de klok slaat
Stoett-1186 [4]
  • Al zouden de raven het uitbrengen
Stoett-1908 [5]

[B] al

  1. (kookkunst) met (alleen in onderstaande verbindingen)

[C] al

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) op (alleen in onderstaande verbindingen)

[D] al

  1. de, het (in woorden ontleend aan het Arabisch)
enkelvoud meervoud
naamwoord al -
verkleinwoord - -

hetalo

  1. heelal [6]
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[7]

al

  1. al; reeds
  • al
  • Afgeleid van het Nederlandse al

al

  1. al; reeds

al

  1. heelal

al

  1. heel, geheel
  2. alle, elk
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ailą

āl o

  1. vuur
enkelvoud meervoud
al als

al

  1. (bloemplanten) Morinda citrifolia op Wikispecies noni of Indische moerbei

al

  1. (spreektaal) er, daar
    «Il est al Momo?»
    Is Momo er? [1]

al

  1. alle

    al

    1. al; reeds

      al

      1. (Hooglimburgs) al
      2. (Hooglimburgs) alles
      3. (Hooglimburgs) helemaal

      al o

      1. (Hooglimburgs) heelal, universum
      • Afgeleid van het Oudhoogduitse ald

      al

      1. oud

      al

      1. (drinken) water; kleurloze vloeistof
      • Afgeleid van het Angelsaksische eall

      al

      1. geheel, volledig

      al

      1. alle, elke
      • Afgeleid van het Oudnederlandse al / ol

      al

      1. alle

        al

        1. compleet, volledig

          al

          1. ondanks

            al

            1. al; reeds

            al

            1. al; reeds
            • al
            • Afgeleid van het Proto-Germaanse *allaz

            al

            1. alle
            2. elk
            3. geheel
            • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ēlaz

            al o

            1. (straalvinnigen) paling, aal; een langwerpige vis
            • Afgeleid van het Proto-Germaanse *allaz

            al

            1. alle

              al

              1. geheel, volledig
                • Afgeleid van het Proto-Germaanse *allaz

                al

                1. alle
                • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ēlaz

                al m

                1. (straalvinnigen) aal, paling; een langwerpige vis
                • Afgeleid van het Duitse Aal

                al m

                1. (straalvinnigen) (dialect: Silezisch) aal

                al

                1. al; reeds

                Samenvoeging van a en el.

                al

                1. aan de
                  «Doy el libro al vecino.»
                  Ik geef het boek aan de buurman.

                al

                1. rood
                2. blozend
                • Afgeleid van het Middelnederlandse al

                al

                1. al

                al

                1. els