almanak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·ma·nak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘kalenderboekje’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord almanak almanakken
verkleinwoord almanakje almanakjes

Zelfstandig naamwoord

de almanakm

  1. een jaarlijkse publicatie met steeds terugkerende informatie op bepaalde gebieden, deels geordend volgens de kalender. In algemene almanakken kunnen astronomische gegevens gecombineerd worden met gegevens als de tijden van zonsopgang, zonsondergang, volle maan, getijden, maar ook dienstregelingen en openingstijden van overheidsinstellingen, feestdagen, posttarieven en weersvoorspellingen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen