almachtig
Uiterlijk
- al·mach·tig
- In de betekenis van ‘onbeperkt in macht’ voor het eerst aangetroffen in 776 [1]
- samenstelling van al en machtig
- afgeleid van almacht met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | almachtig | almachtiger | almachtigst |
verbogen | almachtige | almachtigere | almachtigste |
partitief | almachtigs | almachtigers | - |
almachtig
- onbeperkte macht over alles en iedereen
- Niemand is almachtig, alhoewel sommigen denken het wel te zijn.
- Het woord almachtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "almachtig" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "almachtig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ almachtig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be