Naar inhoud springen

alleman

Uit WikiWoordenboek
  • al·le·man

alleman

  1. iedereen, de gehele ploeg
    • De kapitein riep alleman aan dek. 
  • Jan en alleman
zo ongeveer iedereen die je bedenken kunt
 het is niet nodig dat Jan en alleman op de hoogte raakt van die brief.[2]
 Nu begreep hij waarom zijn vader op zijn vijftigste een gebochelde man was: hij durfde niet rechtop te lopen, hij stond de hele dag in zijn hokje naar Jan en alleman te buigen, hij had nog nooit iemand in de ogen gekeken maar in al die jaren de grond onder zijn voeten bestudeerd.[3]
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[4]
  1. alleman op website: Etymologiebank.nl
  2. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  3. Safae el Khannoussi
    “Oroppa” (2024), Uitgeverij Pluim op Wikipedia, ISBN 9789493339125
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be