Naar inhoud springen

volledig

Uit WikiWoordenboek
  • vol·le·dig
  • In de betekenis van ‘geheel’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1]
  • samenstellende afleiding van vol en lid met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen volledig vollediger volledigst
verbogen volledige volledigere volledigste
partitief volledigs volledigers -

volledig

  1. zonder iets ongedaan te laten
    • Dit luidde de volledige ondergang van dit machtige rijk in. 

volledig

  1. helemaal, in zijn volle omvang
     Het werd me al snel duidelijk dat ik de trail volledig had onderschat.[2]
  • het volledige verhaal

volledig

  1. zonder iets ongedaan te laten
    • Dit is volledig onmogelijk. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]