Naar inhoud springen

WikiWoordenboek:Hooglimburgs

Uit WikiWoordenboek

Het Hooglimburgs (of in het Hooglimburgs: Hoeaglèmbörgsj) is één van de drie meest voorkomende standaardisatievormen van de Limburgse taal. Twee andere vormen zijn het AGL (Algemein Gesjreve Limburgs) en de spelling gegeven door het Zelfkants Woordenboek. Het Hooglimburgs unificeert in tegenstelling tot het AGL enkel de spelling en niet de uitspraak, waardoor we hier op WikiWoordenboek altijd bij de uitspraaksectie aangeven over welk dialect het gaat. Kenmerkend voor het Hooglimburgs is het bewaren van een uitgebreid naamvalsysteem en het gebruik van veel neologismen voor modernere termen. Het is voornamelijk gebaseerd op de dialecten van de Duitse grensstreek in Midden-Limburg (Roerdalen, Waldfeucht, Echt, Zelfkant, Onderbanken).

Het Hooglimburgs doet niet mee aan eventuele spellingsveranderingen in het Groene Boekje bij leenwoorden. In plaats daarvan hebben zij een soort eigen "Groene Boekje" dat ongeveer ééns in de tien jaar wordt bijgesteld. De laatste keer was dat in 1998.

Vergelijking tussen de standaardisaties

[bewerken]

Hieronder volgt een lijstje waarin het Hooglimburgs met de andere standaardisaties en het Nederlands vergeleken wordt.

Kenmerk Hooglimburgs AGL Zelfkants Nederlands
Beginklanken als sp en sl Worden als sp en sl gespeld, de uitspraak hangt van het dialect af Worden als sjp en sjl uitgesproken en gespeld Worden als sjp en sjl uitgesproken en gespeld als sp en sl Worden als sp en sl uitgesproken en gespeld
Behoud Oudgermaanse eind -sk Als -sj Als -s Als -sch Als -s en in oude spelling als -sch
Leenwoorden Komen veel voor, aangepast aan de spelling, maar worden niet vaak gebruikt Komen veel voor, worden gespeld als in het Nederlands Komen veel voor, meestal aangepast aan de spelling, worden regelmatig gebruikt Komen veel voor, vernederlandste woorden worden aangepast aan de spelling
Naamvallen Nominatief, accusatief, datief, locatief, genitief en postpositionalis, met sporen van vocatief Nominatief, accusatief, locatief en genitief Nominatief, accusatief, datief, locatief en genitief, met sporen van vocatief Nominatief en accusatief (enkel in voornaamwoorden), met sporen van genitief en datief
Spelling Oudlimburgse "dh" d d (of t) dh, maar vaak ook d n.v.t.
Spelling Oudlimburgse "o" ó (vóór 1998 ook als ô) o ò n.v.t.
Spelling Oudlimburgse "y" è è y n.v.t.
Werkwoorden: aanvoegende wijs Enkel in de tegenwoordige tijd, maar bij sommige werkwoorden ook in de verleden tijd. Alleen in uitdrukkingen. Enkel in de tegenwoordige tijd, maar bij sommige werkwoorden ook in de verleden tijd. Praktisch gezien alleen in uitdrukkingen.
Werkwoorden: lijdende vorm Met een vorm van waere + infinitief, bij sommige werkwoorden een apart achtervoegsel. Met een vorm van waere of zeen + infinitief. Met een vorm van währe + infinitief, bij sommige werkwoorden een apart achtervoegsel. Met een vorm van worden of zijn + infinitief.
Werkwoorden: toekomende tijd en voorwaardelijke wijs Beiden aanwezig bij vrijwel alle werkwoorden. Beiden afwezig, behalve bij vaste werkwoorden zoals mótte, kómme en zeen. Beiden aanwezig bij vrijwel alle werkwoorden. Beiden afwezig.
Zelfstandige naamwoorden met hoofdletter schrijven Nee (vóór 1948 nog wel) Nee Ja Nee

De verschillen tussen het AGL en Hooglimburgs liggen dus voornamelijk in de grammatica en de omgang met leenwoorden. Het volgende tekstje geeft de verschillen ook goed weer:

  • (Nederlands) De automobilist reed door rood toen hij naar de hovenier zwaaide. De boete bedroeg vijfenzeventig euro en daarom kon hij een week lang geen hovenier meer betalen om zijn tuin in orde te brengen.
  • (Hooglimburgs) De wagesriejer rij dórch roeadsleeche doe d'r haovelinges zwooj. d'n Aafstandj bedroog viefènzeuvetig euro bie dem d'r ein waekerlank geine haoveling mieë kós talen óm zienen haof tegooj tö bringe.
  • (AGL) d'n Automobilis reej door roed leech doe d'r nao de hoveneer zjwejde. De boete bedroog viefenzevetig euro en daoróm kós t'r 'n waek lank geine hoveneer mier betaolen óm zienen haof tegooj te bringe.
  • (Zelfkants) De Wahgerieder rehd durch Ruehdslehchte duh där swoh an dem Hòhvelinge. Die Buhse bedrohg viefynsöhventig Euro yn bie dem dät där neht dem Hòhvelinge kohs zahle um sienen Hòhf in Ordninge te bringe.