Naar inhoud springen

taal

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: tääl
  • taal
enkelvoud meervoud
naamwoord taal talen
verkleinwoord taaltje taaltjes

detaalv/m

  1. (taalkunde) systeem van spraakklanken door middel waarvan mensen met elkaar communiceren en de schriftelijke vastlegging hiervan
    • Meneer, welke taal spreekt men in dat land? 
    • Onhandige meisjes die worstelen met het groter worden. En maar giechelen. In onze taal is het een van de tederste liedjes die ik ken. Paul van Vliet schetst de meisjes van 13 letterlijk ten voeten uit.[4] 
     Hij deed het schilderij af als voor de hand liggend, maar volgens mij sprak het doek een andere taal en was de enige persoon die die taal beheerste, overleden.[5]
     Het is wonderlijk hoe snel je de taal van anderen overneemt.[6]
  2. (informatica) een formeel systeem dat door computers wordt begrepen
    • De formele taal van XML Schema, XSD of XML Schema Definitietaal. 
  3. (bij uitbreiding) een communicatiesysteem in het algemeen.
  • [1]: Een taal onder de knie krijgen
Zie knie
  • [1]: Taal noch teken
Geen enkel levensteken
  • [1]: Dat is duidelijke/klare taal
Dat is raak geformuleerd
  • [1]: In alle talen (over iets) zwijgen
Geheel niets willen zeggen
vervoeging van
talen

taal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van talen
    • Ik taal. 
  2. gebiedende wijs van talen
    • Taal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van talen
    • Taal je? 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]
enkelvoud meervoud
naamwoord taal tale
  • Afgeleid van het Middelnederlandse tale, via het Nederlands taal

taal

  1. taal

taal

  1. (taalkunde) taal; een systeem van spraakklanken door middel waarvan mensen met elkaar communiceren en de schriftelijke vastlegging hiervan
enkelvoud meervoud
naamwoord taal talen
verkleinwoord
  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *talu, via het Oudfriese tale

taal

  1. taal

    taal

    1. taal

    taal

    1. (verouderd) aantal
    2. (verouderd) tal
    1. aantal
    2. tal
    enkelvoud meervoud
    naamwoord taal
    verkleinwoord taaltjen

    taal

    1. (taalkunde) taal; een systeem van spraakklanken door middel waarvan mensen met elkaar communiceren en de schriftelijke vastlegging hiervan

    taal

    1. (taalkunde) taal; een systeem van spraakklanken door middel waarvan mensen met elkaar communiceren en de schriftelijke vastlegging hiervan

    taal

    1. (taalkunde) taal; een systeem van spraakklanken door middel waarvan mensen met elkaar communiceren en de schriftelijke vastlegging hiervan
    enkelvoud meervoud
    naamwoord taal
    verkleinwoord taaltjen

    taal

    1. (taalkunde) taal; een systeem van spraakklanken door middel waarvan mensen met elkaar communiceren en de schriftelijke vastlegging hiervan
    • Afgeleid van het Angelsaksische tæġl, via het Middelengelse tayl

    taal

    1. (dierkunde) staart