taalklas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taal·klas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taalklas taalklassen
verkleinwoord taalklasje taalklasjes

Zelfstandig naamwoord

de taalklasv

  1. (onderwijs) leerlingen die als groep (beter) leren spreken, luisteren, lezen en schrijven in een bepaalde taal
    Meestal wordt hierbij de Nederlandse taal bedoelt, tenzij uit de context iets anders valt af te leiden.
    • Ook voor asielkinderen geldt de Nederlandse leerplicht, wat betekent dat zij van hun vijfde jaar tot hun achttiende naar school moeten. Asielkinderen worden eerst een jaar opgevangen in een aparte taalklas en krijgen daar extra financiering voor, voordat ze instromen in het reguliere onderwijs. [1]
    • Terecht pleit Yvonne Killian voor een objectieve taaltoets voorafgaand aan groep 3 van de basisschool, en een verplicht jaar taalklas indien de uitslag onvoldoende is (…). [2]
    • De laagste latijnsche klas (toen heette ze de 6e) onder frater de Wit telde 15, de daarop volgende (de 5de) onder pater Russcheblatt 7 en de taalklas onder den heer Pfennings 17 leerlingen. [3]

Gangbaarheid

Verwijzingen