taalexamen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taal·exa·men
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taalexamen taalexamens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

taalexamen o [1]

  1. toets waarmee men kan bepalen hoeveel taalkennis en taalvaardigheid iemand heeft
     Dehaene: „Wie verkozen worden in het Europees Parlement moeten geen taalexamen hoeven doen in het Engels voor ze mogen beginnen. Daar zou ik van tijd tot tijd wat meer steun voor willen vanuit Nederland".[2]
     De Hollandse Hennie en Russische Larissa ontmoeten elkaar op een terras in Sint Petersburg. De vonk springt over en op 16 april 2016 trouwt het verliefde stel. Larisa trekt bij Hennie in, die op dat moment in het Duitse Nordhorn woont. Voor het Duitse taalexamen slaagde ze cum laude.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Dehaene: Nederlanders moeten opkomen voor eigen taal” (14-01-2008), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron
    Gert Janssen
    “Russische kunst naar Nederland” (29-11-2019), Reformatorisch Dagblad