thuistaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- thuis·taal
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van thuis en taal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuistaal | thuistalen |
verkleinwoord | thuistaaltje | thuistaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
- de taal die men thuis spreek
- de manier van spreken thuis.
- In dagelijkse situatie volstaat Dagelijks Algemeen Taalgebruik dat is thuistaal.
Gangbaarheid
- Het woord thuistaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "thuistaal" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be