taaluiting

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taal·ui·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taaluiting taaluitingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de taaluitingv

  1. (taalkunde) dat wat men laat zien of merken door woorden
     Fennema maakte onderscheid tussen discrimineren als taaluiting en als handeling. „Iemand de toegang tot een winkel beletten op grond van diens ras, mag niet.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “„Schaf verbod op racisme af”” (22-05-2002), Reformatorisch Dagblad