gewonemensentaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·wo·ne·men·sen·taal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gewonemensentaal gewonemensentalen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gewonemensentaalv / m

  1. eenvoudig en helder taalgebruik, zodat ook eenvoudige mensen het kunnen begrijpen
     Maar wat kijkt u nou alsof u bang bent? Ik zeg u in gewonemensentaal: we moeten gaan.[1]
     Doeve: "Dat is mooie gewonemensentaal, misschien wel een beetje té veel een wervingstekst voor de pabo."[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028261396
  2. Bronlink geraadpleegd op 31 maart 2022 Weblink bron
    Guus Dietvorst
    “De Troonrede: gewonemensentaal, maar ook gefoefel met 'maar' en 'toch'” (20-09-2017), NOS