Naar inhoud springen

aantal

Uit WikiWoordenboek
  • aan·tal
  • Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘onbepaalde veelheid’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
  • Ontleend aan Duits Anzahl [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aantal aantallen
verkleinwoord aantalletje aantalletjes

het aantalo

  1. een onbepaalde maar telbare hoeveelheid
    • Een aantal mensen was niet gekomen naar het feest. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]