taalgevoeligheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taal·ge·voe·lig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taalgevoeligheid taalgevoeligheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

taalgevoeligheid v [1]

  1. de mate waarin iemand in staat is een nieuwe taal te leren
     Een paar lessen Engels in de week is juist goed voor de taalgevoeligheid van leerlingen.[2]
  2. het talent om heel precies de nuances binnen een tekst te kunnen aanvoelen
     Nadenkend over de heilige gave, las ik een interview (RD 25-1) met de dichter Willem Jan Otten. Wat me daarin trof is dat hij zijn gave van taalgevoeligheid – soms verhevigd opspelend, als een ‘hogedrukgebied’ – voorzichtig verbindt aan de Heilige Geest.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “In groep 1 al Engelse les in Twente: slimme zet of volslagen belachelijk?” (31-08-2016), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    Christine Stam-van Gent
    “Samenleving vereert de dienaar en vergeet de gave” (15-02-2019), Reformatorisch Dagblad