weer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: weer (hulp, bestand)
- IPA: / wer / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /ʋɪːr/
- (Vlaanderen, Brabant): /β̞eːr/
- (Limburg): /weːr/
Woordafbreking
- weer
Woordherkomst en -opbouw
- [A] ‘atmosferische gesteldheid’: eerste datering 1240; syncopering uit verouderd weder, uit Middelnederlands wēder, ontwikkeld uit Oergermaans *wedran, bij Indo-Europees *h₂eh₁-tro-.[1] Evenals Duits Wetter, Engels weather, Fries waar en Zweeds väder.
- [B] ‘gecastreerde ram of bok’: eerste datering 901; syncopering uit verouderd weder, uit Middelnederlands wēder, uit Oudnederlands wither, ontwikkeld uit Oergermaans *weþruz, afleiding van de Indo-Europese wortel *uetos ‘jaar’.[2] Evenals Duits Widder ‘ram’ en Engels wether ‘hamel’.
- [C] ‘afweer; wal, muur’: eerste datering 777; Middelnederlands wēre ‘tegenstand, verdediging, schans, wapen, strijd’, uit Oudnederlands weri ‘verdediging’, ontwikkeld uit Oergermaans *wari- ‘afweer, verdediging’, verbaalnomen bij het werkwoord *warjana- ‘verdedigen’, waarvoor zie verder Ndl weren.[3] Evenals Duits Wehr v ‘leger’.
- [D] ‘eelt; vochtstip’: Middelnederlands weer m ‘knoest, eelt’, ontwikkeld uit Oergermaans *warzaz, bij Indo-Europees *uors-ó- ‘piek, top’, waartoe ook behoort Latijn verrūca ‘wratje’.[4] Evenals gewestelijk war ‘knoest, eelt’ ~ Vlaams warre v ‘eelt, wrat’, Oudengels wearr ‘eeltknobbel’ en Oudfries wersene ‘rimpels’.
- [E] ‘visweer’: eerste datering 1214; Middelnederlands weer, ontwikkeld uit Oergermaans *weran, bij Indo-Europees *h₂uer- ‘tegenhouden, afweren, redden’, dezelfde wortel als weren (zie aldaar).[5] Evenals Nederduits Wehr o ‘bolwerk, dam’ en Engels weir ‘stuw; visweer’ [6]
- [F] ‘heerschappij over een vastgoed’; Middelnederlands weer, were, ontwikkeld uit Oergermaans *warīn, afgeleid uit het werkwoord *warjana- ‘verdedigen’, waarvoor zie verder Ndl weren.[7] Evenals Middelhoogduits wēre v, Faeröers veri m ‘bezit’ en wellicht Gotisch warei v ‘sluwheid, verslagenheid’.
- [G] ‘landerijen tussen weersloten’; Middelnederlands were ‘gezamenlijke tussen twee sloten gelegen boerderijen, door sloten omgeven perceel’, ontleend aan Oudfries were ‘perceel, grondbezit, hofstede’ (waaruit Nieuwfries war ‘laaggelegen grasland’).[8]
- [H] ‘man’; Middelnederlands wer-, ontwikkeld uit Oergermaans *wiraz, bij Indo-Europees *uiH-ró-, waaruit ook Latijn vir
- [I] bw erfwoord via Middelnederlands weder van Oudnederlands wethar, als bijwoord van tijd: ‘opnieuw’ aangetroffen vanaf 901 [9] [10] [6]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | weer | - |
verkleinwoord | weertje | weertjes |
Zelfstandig naamwoord
[A] weer o
- (meteorologie) de atmosferische omstandigheden [1]
- ▸ De hele dag was het vriendelijk en rustig weer geweest, maar nu kwam er vanaf de andere kant van de berg een zwaar onweer op me af dat om de paar seconden fel oplichtte.[11]
- de gevolgen van 1
Synoniemen
- [1] weder
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. atmosferische gesteldheid
|
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | weer | weren |
verkleinwoord | weertje | weertjes |
Zelfstandig naamwoord
[B] weer m
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. hamel, gesneden ram
3 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | weer | weren |
verkleinwoord | weertje | weertjes |
Zelfstandig naamwoord
[C] weer v
- het afweren, tegendstand, verwering, weerstand
- werkzame beweging, kracht, macht
- verschansing, verdedigingswerk (wal, muur, dijk) [3]
Afgeleide begrippen
- (afleidingen): afweer, tegenweer, verweer, weerbaar, weerloos
- (samenstellingen): landweer, noodweer, strijkweer, waterweer, weerbloem, weerstand
Uitdrukkingen en gezegden
- Mooi weer spelen
zich mooier voordoen dan men is
- Vroeg in de weer zijn
vroeg aan het werk zijn
Werkwoord
vervoeging van |
---|
weren |
[C] weer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weren
- Ik weer.
- gebiedende wijs van weren
- Weer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weren
- Weer je?
4 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | weer | weren |
verkleinwoord | weertje | weertjes |
Zelfstandig naamwoord
[D] weer o
- eelt
- aantasting, mede door invloed van licht en vochtigheid, vochtstip
- Doordat de tent nat werd opgerold bleek er enige dagen later het weer in te zitten
- (België, Zeeuws, Noord-Brabants) knoest, kwast, knobbel [12]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
- (afleiding): verweren
Vertalingen
2. spocht, vochtstip
5 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | weer | weren |
verkleinwoord | weertje | weertjes |
Zelfstandig naamwoord
[E] weer v
- afgesloten plaats aan zee voor visvangst, gevlochten visnetten ter afsluiting van water om vis te bewaren; visweer
- (gewestelijk) kleischoor, d.i. al dan niet met riet begroeide krib van klei[13]
Afgeleide begrippen
- (samenstellingen): haringweer, visweer, weersloot, weervisserij
Vertalingen
1. visweer
6 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | weer | weren |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
[F] weer v
- (leenstelsel) recht op de heerschappij (beheer, genot of bewoning) over goederen, ambten en mensen (onvrije dienaren) die wel of niet aan een ander toebehoren
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. feodaal recht op de heerschappij over een vastgoed
7 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | weer | weren |
verkleinwoord | weertje | weertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (Noord-Hollands) landerijen tussen twee afwateringssloten (de zogenaamde weersloten)
Bijwoord
weer
- nog een keer
- Weer wordt een volk gehersenspoeld door een autoritaire regering
Weer worden jonge soldaten gestuurd naar zinloze acties
Weer komen zij terug in lijkenzakken of met afgehakte ledematen
Weer moeten miljoenen burgers vluchten uit hun vertrouwde omgeving
Weer viert het fervente nationalisme hoogtij
- Weer wordt een volk gehersenspoeld door een autoritaire regering
- van de andere kant (vaak als eerste deel van samenstellingen als weerspraak en weerstrijd)
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] het is weer raakeen al vaker ervaren ongewenste toestand herhaalt zich
- [2] weer terecht zijn
- [1] het ene oor in, het andere weer uitiets (een raad e.d.) wel horen maar het vervolgens meteen weer vergeten; gezegd van hardleerse personen aan wie hetzelfde steeds weer opnieuw moet worden verteld
- [2] weg en weer
Vertalingen
1. nog een keer
weer terecht zijn
|
het is weer raak
|
Gangbaarheid
- Het woord weer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "weer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[14] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 weer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 2,0 2,1 weer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 weer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 575
- ↑ Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 579
- ↑ 6,0 6,1 "weer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 574
- ↑ Gerald van Berkel en Kees Samplonius, Nederlandse plaatsnamen verklaard, Rotterdam: Mijnbestseller.nl, 2018.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ weer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Theodorus Henricus van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland, Assen: Van Gorcum, 1971.
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Limburgs
Uitspraak
- IPA:
- (Etsbergs): /weːʁ/
- (Maastrichts): /weːʁ/
- (Montforts): /weːʁ/
- (Roermonds): /weːʁ/
- (Venloos): /weɪ/
Persoonlijk voornaamwoord
weer
Verbuiging
weer | enkelvoud | meervoud | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | onbeklemtoond | gemuteerd | gemuteerd onbeklemtoond |
geheel | onbeklemtoond | gemuteerd | gemuteerd onbeklemtoond | |
nominatief | ich | 'ch | - | - | weer | v'r | - | - |
genitief | miens | mes | - | - | ózzes, ózzer | - | - | - |
locatief | mienes, mienentj | - | - | - | ózzes, ózzentj | - | - | - |
datief | mir | mör | - | - | ós, ózzem, ózze | - | - | - |
accusatief | mich | me | - | - | ós | - | - | - |
reflexief | michzèlf | mich | - | - | ószèlf | ós | - | - |
- Verder bestaat ook nog de tweevoud met de vorm weet.
Nedersaksisch
Woordafbreking
- weer
Zelfstandig naamwoord
weer
- (meteorologie) weer; de atmosferische omstandigheden
Veluws
Woordafbreking
- weer
Zelfstandig naamwoord
weer
- (meteorologie) weer; de atmosferische omstandigheden
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Meteorologie in het Nederlands
- Landbouw in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Leenstelsel in het Nederlands
- Bijwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Limburgs
- Woorden in het Limburgs met IPA-weergave
- Persoonlijk voornaamwoord in het Limburgs
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch
- Meteorologie in het Nedersaksisch
- Woorden in het Veluws
- Zelfstandig naamwoord in het Veluws
- Meteorologie in het Veluws