Naar inhoud springen

tegen

Uit WikiWoordenboek
  • te·gen
  • In de betekenis van ‘in de andere richting, ten aanzien van’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1284.[1]
  • Middelnederlands tēghen, naast ouder tjēghen, samengetrokken uit te + jēghen, waarvoor zie jegens. Te diende daarin om aan te duiden in welke richting een handeling plaatsvond; vgl. Oudnederlands angegin, ingegen ‘tegemoet, in strijd met’.[2] Evenzo gevormd zijn Nederduits tegen ‘tegen’ en Duits zugegen ‘aanwezig’; met genitiefuitgang Oudfries tōjēnis(t) en Oudengels tōgēanes.

tegen

  1. zijdelings aanleunend
    • De fiets staat tegen de deur. 
  2. oneens met, ter bestrijding van
    • Er is geen middel tegen deze ziekte. 
    • Het raadslid stemde tegen het voorstel. 
  3. voor of omstreeks een bepaalde tijd
    • We gingen tegen de ochtend naar huis. 
    • Het liep tegen zevenen toen hij binnenkwam. 
    • Tegen de tijd dat hij het doorkreeg, was alles al verloren. 
  4. de ontvangende persoon van een boodschap: aan
    • Ik heb het tegen je gezegd. 
     "Dat wordt straks wel even wennen", zegt machinist Jos van der Veen tegen RTV Noord. Hij had gisteravond zijn laatste rit naar het "oude hoofdstation"". "Ik vind het mooi om een stukje spoorweggeschiedenis mee te maken, zowel aan het einde van iets of het begin van iets. Nu mag ik het einde meemaken, hartstikke leuk."[3]
     "De beste manier om riffen te beschermen is het stoppen van de klimaatverandering", zegt koraaldeskundige Mark Eakin tegen persbureau AP. "Dat betekent dat we de uitstoot door het verbranden van fossiele brandstoffen moeten terugdringen. Al het andere is eerder een soort van pleister dan een oplossing."[4]
  5. voor de prijs van
    • Ik ruilde met de buurjongen tien knikkers tegen een bal. 
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     tegen  
 persoonlijk     ertegen  
aanwijz.  nabij     hiertegen  
  veraf     daartegen  
  vragend/betrekk.     waartegen  

tegen

  1. (predicatief) oneens, negatief
    • Bent u voor of tegen? 
  2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
    tegenspreken: Hij sprak deze bewering tegen.
  3. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
    daartegen:Daar is een goed middel tegen.
  • Daar is geen kruid tegen gewassen.
    Dat is hopeloos; daar bestaat geen middel tegen.
enkelvoud meervoud
naamwoord tegen tegens
verkleinwoord - -

hettegeno

  1. negatief argument of negatieve kant
    • Het tegen kreeg meer aandacht dan het voor. 
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]
  1. "tegen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. tegen op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 10 mei 2025 Weblink bron “Station Groningen ruim twee maanden dicht vanwege verbouwing” (10 mei 2025), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 23 april 2025 Weblink bron “Meer dan 80 procent van koraalriffen lijdt onder hittestress, mogelijk onherstelbaar” (23 april 2025), NOS
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be