weerspiegelen
Uiterlijk
- weer·spie·ge·len
- samenstelling van weer bw en spiegelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
weerspiegelen |
weerspiegelde |
weerspiegeld |
zwak -d | volledig |
weerspiegelen
- overgankelijk als beeld terugkaatsen
- Het stille water van het meertje weerspiegelde de besneeuwde bergtoppen.
- ▸ Houten meerpalen weerspiegelden in het water.[1]
- overgankelijk overdrachtelijk: een evenbeeld zijn van iets
- Zijn latere werk weerspiegelde zijn eerdere ervaringen soms ongemerkt.
- Het woord weerspiegelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weerspiegelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 23
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 13
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %