weder

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  weder    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈwedər/

Woordafbreking

• we·der

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: opnieuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	weder	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

weder o

1. (meteorologie) (verouderd) weer (de atmosferische omstandigheden)
2. (landbouw) (verouderd) weer (een gesneden ram of geitenbok)

Synoniemen

• [1] weer
• [2] hamel

Hyponiemen

• [1] lenteweder
• [1] onweder

Afgeleide begrippen

• wedergesteldheid

Vertalingen

• zie weer

Bijwoord

1. (verouderd) nogmaals, opnieuw, weer
2. (in samenstellingen) nog een keer, wederom, van voren af aan
3. (in samenstellingen) tegen, terug (wederspraak, wedervraag)

Afgeleide begrippen

• alweder

   

wederaanpassing wederdienst wederdood wederdoper wedergeboorte wederhoren wederkerend wederkerig wederkomen wederliefde wederleggen wederloon wederom wederopbouw wederoproeping wederopstanding wederoptreden wederopzegging wederpartij wederrechtelijk wederuitvoer wedervaren wederverkoop wederverkoper wedervoeren wedervraag wederwaardig wederwoord wederzien wederzijds

Uitdrukkingen en gezegden

• het is weder raak

• weder terecht zijn

Vertalingen

• zie weer

    weder terecht zijn   

Duits: wieder da sein, wieder aufgetaucht sein

    het is weder raak   

Duits: es ist wieder so weit

Gangbaarheid

• Het woord weder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "weder" herkend door:

94 %	van de Nederlanders;
91 %	van de Vlamingen.

Duits

weder

Voegwoord

1. noch, als eerste deel van een ontkenning (gevolgd door noch)