Naar inhoud springen

afweer

Uit WikiWoordenboek
  • af·weer
enkelvoud meervoud
naamwoord afweer -
verkleinwoord - -

deafweerm

  1. het afweren van aanvallen
    • De afweer functioneerde perfect in de burgeroorlog. 
  2. bescherming tegen vervelende dingen
     Het was gelach zonder vreugde, een afweer tegen het noodlot.[1]
     Nu lijkt het of mijn adviezen almaar afketsen op een muur van afweer en coping. 'We gaan het gesprek afronden,' zeg ik bruusker dan ik wil.'Ik zal het dossier sluiten bij de verzekeraar.Je kunt gaan.'[2]


vervoeging van
afweren

afweer

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afweren
    • ... dat ik afweer. 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  1. Victoria Holt
    “Dochter van het verraad” (1991), Saga, ISBN 9788726484861
  2. Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be