bewaren

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wa·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘houden, handhaven’ voor het eerst aangetroffen in 1220 [1]
  • afgeleid van waren met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewaren
bewaarde
bewaard
zwak -d volledig

Werkwoord

bewaren

  1. overgankelijk ervoor zorgen dat iets niet verloren raakt; behouden
    • Hij bewaarde de papieren van de werkgever. 
     Met veel moeite wist Chantal haar evenwicht te bewaren.[3]
  2. behouden om het later te kunnen gebruiken
Hyponiemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Die zijn lichaam ( of zijn lijf) bewaart, bewaart geen rotten appel
  • In de kleinste potjes bewaart men de beste zalf
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen