ambt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ambt
Woordherkomst en -opbouw
- via Middelnederlands ambt / ammet van Middelhoogduits ampt, cognaat met ambacht, in de betekenis van ‘openbare, hogere betrekking’ aangetroffen vanaf 1347 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambt | ambten |
verkleinwoord | ambtje | ambtjes |
Zelfstandig naamwoord
het ambt o
- officiële betrekking, post die meestal van overheidswege toegekend wordt en enige vorm van gezag uitstraalt
- Het ambt van politieagent, minister, leerplichtambtenaar.
- geestelijke taak of dienst die iemand beroepshalve uitvoert
- Het ambt van priester, diaken.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Met het ambt komt het verstand
Stoett-79 [2]
Vertalingen
1. officiële betrekking
Gangbaarheid
- Het woord ambt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "ambt" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ ambt op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %