borrel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bor·rel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘glas sterkedrank’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1692 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | borrel | borrels |
verkleinwoord | borreltje | borreltjes |
Zelfstandig naamwoord
borrel m
- klein glaasje met sterke drank, gedistilleerd
- Jenever is een bekende borrel in Nederland.
- aap, actie, afzakkertje, afzettertje, akwaviva, amsterdammertje, artevelde, bak, batschen hond (een), baviaan, bees, beetje, bijterke, billenbijter, bitter, bittertje, bobbel, bobijntje, bom, bonekamp, bonekampje, boonschoofje, borlebob, borlesoes, bram champet(t)er, chasse-café, commissarisje, diendertje, dikkop, doorspoelinge, dreupel, drie centjes (voor -), drop, drupje in 't glaasje (een), druppel, druppie, drupje, dum, dun, een, eentje, ei, fixe en avant, flep, foezel, gaai, gans, garde, garde-champetter, gendarm, gezondmakertje, glas, glaasje van de assurantie, glazen boterham (een), gloria, goele, golfstillende olie, goutte, graanbouillon, graantje, grooten (een), haarwater, halfelfje, halfje, halve scheut, hap(je), happie, hard ei, harde, hartsterkertje, hartsterking, hartversterking, hassebassie, hertepijne, hessenpikker, hooivet, huppelwater, huydecopertje, indianenwater, inkommertje, jajem, jajempie, jajem zorem, jan, Jan Evert, Jan Glas, jan(n)ever, jandoedel, Janevers, Jan Evers, jen, jonge angst, jonge, jongetje, jonkie, kamelenrug, kapitein-luitenant*, kaptein, kegel, keil, keiltje, keile(r)tje, kelkje, kelkske, kerelleke, kermisbier, keulenaar, kèwe, kieper, kiepertje, kijletje, kikker(tje), kikvorsch, kilo, kinabitter, kissebis, kladdertje, klamot, klare, kleintje, klodder, klok, kluitje, knapperd, knuizer, ko, koele, koetsiertje, kolendrager, kooldrager, kopje troost, koppeltje*, kopstoot*, kort nat, korte knik, kortedrank, koude, kouwe jan, krakertje, kriek,kriekske, krik, kringetje, kwak, kwakske, kwakkel, kwek, kwiatus, lampie, lampioentje, lampke, lanteernke, lantje, lappetsanne, lefwater, lek, lel, lepel, lijpie, lik, loeze, maagje (het), maagzetterke, maatje, mamme, martiko, metserscognac, mondjevol, motor met zijspan*, muskietennetje, muskietenvest (een - aantrekken), mussenverschrikker, mussie (vgl. slaapmutsje), natte deken, nen hoorebeke, neurie, nörie, neut, neutje, nijperke, noorman*, norretje, oksine, oliepille, oogje, oorlam, opfrissertje, opkikkertje, opsodemieter, oranjeslokje, oude, oudje, ouwe taaie, over-het-ij-kijkertje, paard-en-wagen, pait, pakkebier, pannetje, papegaaiensoep, papiermakertje, paternoster, peer, pekel, pekelharing van 3 cens, peper-en-zoutstelletje*, petroleum, peuzeltje, pierenkul, pierenverlakker, pierenverschrikkertje, pieterjanus, pikketanis, pikketanussie, pit, poereloere, pop, prop, proppie, puut, ramenast, ratakwak, recht-op-en-neer(tje), réséda, rotterdammertje, sampampel, sas, sassepril, schaapmannetje, schalkenwater, scheepsgaren (een hap -), scheerweg, scherreweg, schemerkelkie, scheut, schiedam, schiedammer, schiedammertje, schiet-uit, schnaps, schootaan, schrapnel, schrobber, sedentaire, sjakkel, sjap, slaapmutsje, slaapmussie (vgl. mussie), slaper, slijmsnijer, slingerolie, slobber, slokje, slot, smeerlap, smeerolie, snap, snaps, snapsje, sneeuwballetje, snep, snert (hap - of lap -), snip, soopje, sopie, spaan, spanjool, spannetje*, spatje, stelletje*, sterks (iets -), stokersmastelle, stumpertje, taaie, teut, tiet, tijns, tikje, tikkertje, tit, tong, toot, traan, trap, tsille, turfdrager, twistdrijver, uitlooperke, uitlopertje, uitsmijtertje, uper, uperken, vaderlander, verbaalnomen, verheuging, versterking, vertroosting, vicaris, vijf (een van -), viseerwater, viterke, vivre, voorburgje, voormiddag, wachtmeester, wauwelaar, weggevertje, werkeloze, wieg, wijwater, wippertje, wit, witje, wittenbuik, witvissie, wormtikkertje, zakkertje, zangzaad, zeewater, zes (een van -), zeupe, zielverkopertje, zierke, zoopje, zopie, zuivere, zuurtje, zwarte kat (een glaasje van de -).De met * gemarkeerde woorden staan voor een borrel met een glas bier ernaast.[2]
- ▸ Het was heerlijk om weer eens met anderen een borrel te drinken.[3]
- (metonymisch) gezellige samenkomst waar ook alcoholische dranken worden geschonken, meestal vergezeld van een hapje
- Na het werk is er vrijdagmiddag een borrel van de zaak.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- borrelbuis, borrelbus, borrelen, borrelfles, borrelgarnituur, borrelglas, borrelhapje, borrelnoot, borrelpraat, borreltafel, borreltijd
Uitdrukkingen en gezegden
- een slok op een borrel
een aanzienlijk verschil
Vertalingen
1. drankje
2. gezellige samenkomst met een drankje en een hapje
Werkwoord
vervoeging van |
---|
borrelen |
borrel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borrelen
- Ik borrel.
- gebiedende wijs van borrelen
- Borrel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borrelen
- Borrel je?
Gangbaarheid
- Het woord borrel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "borrel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "borrel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ De Volkskrant 5 december 1996, Lijst synoniemen voor 'borrel'
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be