gezondmakertje
Uiterlijk
- ge·zond·ma·ker·tje
- samenstelling van gezond en makertje zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezondmakertje | gezondmakertjes |
verkleinwoord |
het gezondmakertje o dim. tant.
- (drinken) (schertsend) borrel, in de vroege morgen genuttigd
- Het woord gezondmakertje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.