wauwelaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wau·we·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wauwelaar wauwelaars
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de wauwelaarm

  1. iemand die wauwelt
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen