lel
Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
- In de betekenis van ‘oorvijg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1924 [1]
- In de betekenis van ‘lapje (bv. van oor)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
lel v/m
- klap, mep, oplawaai, schop
- Hij gaf zijn kameraad een enorme lel toen hij boos was.
- kanjer
- Iedereen krijgt een lel van een stuk papier om zijn gedachten op te schrijven.
- loshangend stukje vel zoals bij een oorlel
- slordige vrouw
lel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lellen
- gebiedende wijs van lellen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lellen
98 % |
van de Nederlanders;
|
97 % |
van de Vlamingen.[2]
|