ik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
jullie jullie
2e persoon
(formeel)
u u u u
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
u gij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord in de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 776 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: ic
Oudnederlands: ik
Germaans: *ek, *ik
Indo-Europees: *éǵh₂-
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: I (Angelsaksisch: ih, ic, iċ), Duits: ich, (Oudhoogduits: ih), Fries: ik (Oudfries: ik)
Noord: Zweeds: jag, Deens/Noors: jeg (Nynorsk: eg, Oudnoords: ek, jak), IJslands: eg, ég, Faeröers: eg, jeg
Oost: Gotisch: ik [2]

Persoonlijk voornaamwoord

ik eerste persoon enkelvoud

  1. nominatief (onderwerp), verwijst naar de spreker of schrijver.
    • Ik zing dit lied voor jou. 
Uitdrukkingen en gezegden
Citaten

Ik kwam, ik zag, ik overwon

Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord ik ikken
verkleinwoord ikje ikjes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

ik o [3]

  1. ego, de eigenlijke zelfstandige persoon
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

Woordafbreking
  • ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; eerste persoon enkelvoud nominatief
Verwante begrippen


Fries

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik my wy ús
2e persoon
fam.
do dy jimme jimme
2e persoon
beleefd
jo jo
3e persoon
(mannelijk)
hy him hja, sy har, harren
3e persoon
(vrouwelijk)
hja, sy har
3e persoon
(onzijdig)
it it
Uitspraak
Woordafbreking
  • ik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudfriese ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon enkelvoud onderwerpsvorm


Verwijzingen


Gotisch

enkelvoud tweevoud meervoud
nominatief ik wit weis
accusatief mik ugkis uns/unsis
genitief meina ugkis unsara
datief mis *ugkara uns/unsis
Uitspraak
Woordafbreking
  • ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
Schrijfwijzen


Kaqchikel

Zelfstandig naamwoord

ik

  1. zon


Middelengels

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Angelsaksische ic

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Middelnederduits

Uitspraak
Woordafbreking
  • ik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudsaksische ic / ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Nedersaksisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • ik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelnederduits ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon enkelvoud nominatief, verwijst naar de spreker of schrijver.
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Citaten

Ik keem, ik keek, ik wun

Spreekwoorden

Ik keem, ik keek, ik wun


Noord-Fries

Uitspraak
Woordafbreking
  • ik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudfriese ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
Schrijfwijzen


Oost-Fries

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud


Oudfries

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ek / *ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
Overerving en ontlening


Oudnederlands

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ek / *ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening

Verwijzingen


Oudsaksisch

Woordafbreking
  • ik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ek / *ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Schots

Woordafbreking
  • ik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelengelse ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
    «Wha did that? – Ik
    Wie heeft dat gedaan?! – Ikke!
Schrijfwijzen
Verwante begrippen


Tobiaans

Zelfstandig naamwoord

ik

  1. vis


Twents

Woordafbreking
  • ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud, verwijst naar de spreker of schrijver.
Verwante begrippen


Veluws

Uitspraak
Woordafbreking
  • ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud, verwijst naar de spreker of schrijver.


Westfaals

Woordafbreking
  • ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. (Münsterlands) ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
Schrijfwijzen


West-Vlaams

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelnederlandse ic

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
Anagrammen