zon

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Zon


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zon
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord, in de betekenis van ‘lichtend hemellichaam’ aangetroffen vanaf 901 [1]
  • afkomstig van [2]:
Middelnederlands: sonne
Oudnederlands: sunna
Germaans: *sunnōn
Indo-Europees: *sóh₂wl̥
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: sun (Angelsaksisch: sunne), Duits: Sonne, (Oudhoogduits: sunna), Fries: sinne (Oudfries: sunne)
Noord: Oudnoords: sunna, IJslands/Faeröers: sunna
Oost: Gotisch: sunno
enkelvoud meervoud
naamwoord zon zonnen
verkleinwoord zonnetje zonnetjes

Zelfstandig naamwoord

zon v/m

  1. (astronomie) de ster waar de planeet aarde omheen draait, hemellichaam dat o.a. de aarde het daglicht schenkt
    • Als de zon schijnt, gaan veel mensen graag naar buiten. 
     Zo zag ik erg op tegen onbekende gevaren op de trail zoals ratelslangen, beren, steile bergen, felle zon en hoge temperaturen in de woestijn.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Achter de wolken schijnt de zon
alle nare dingen zijn tijdelijk en daarna wordt het beter
  • Alleen de zon gaat voor niets op
voor welvaart moet gewerkt worden, niks is gratis
  • Als sneeuw voor de zon verdwijnen
ergens niets van over blijven
  • De zon niet in het water kunnen zien schijnen
jaloers zijn, iets niet kunnen verdragen
  • er is niets nieuws onder de zon
de geschiedenis herhaalt zich steeds weer
•  Die demarcatielijn kwam precies overeen met de lijn die de officieren scheidde van de manschappen. Niets nieuws onder de zon, zei Albert bij zichzelf. [4] 
  • voor niets gaat de zon op
voor alle andere dingen moet je betalen
  • Al geruime tijd staat u in ons bestand aangemerkt als fase 4. Economisch gezien zet u geen zoden aan de dijk. Aangezien voor niks de zon nog niet opgaat, zal u uw gelanterfant spoedig moeten opgeven. Uitzendbureau Klaar over Werk ziet u van harte tegemoet voor de begeleiding van uw passiviteitsfase naar een ik-ga-er-voor-mentaliteit. Er is genoeg werk te doen. [5]
  • het zonnetje in huis zijn
een opgewekt persoon zijn
  • Wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon gaan lopen
als je zelf iets gedaan hebt wat verkeerd is, moet je een ander niet van beschuldigen als die hetzelfde gedaan heeft
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zinnen

zon

  1. enkelvoud verleden tijd van zinnen
    • Ik zon. 
    • Jij zon. 
    • Hij, zij, het zon. 
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
zonnen

zon

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zonnen
    • Ik zon. 
  2. gebiedende wijs van zonnen
    • Zon! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zonnen
    • Zon je? 

Werkwoord

vervoeging van
zinnen

zon

  1. onpersoonlijke verleden tijd van zinnen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "zon" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. zon op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Lemaitre, Pierre
    Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 12
  5. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 12
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be