mik
- mik
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘brood’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1384 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mik | mikken |
verkleinwoord | mikje | mikjes |
de mik
- m het mikken, het ergens op richten
- v/m (voeding) een zwaar soort brood van in linnen zakjes gekookt ongezift roggemeel
- v/m (scheepvaart) deel van een maststrijksysteem waarop de mast in gestreken stand rust
- In gestreken stand rust de mast in de mik.
- v/m Zuid-Afrikaans Nederlands een paal met uitsteeksels waaraan lijken van veroordeelden opgehangen werden
- ▸ ⧖ Op haar 24ste jaar pleegde zij zelfmoord; men vond haar ‘aan haer eigen cabaayband hangende’. Uit verontwaardiging dat een ‘duitse Hottentotinne’ zich zoover vergeten had, liet men haar lijk door een ezel naar 't galgeveld slepen en 't op een mik plaatsen, een paal met twee uitstekende stompjes, waar men de misdadigers na hun dood aan ophing.[2]
- v/m handel, spul, zooi
- Ik weet niet wat ik met deze mik aanmoet.
- [2]: weten van kikken noch mikken
geborgen zijn
vervoeging van |
---|
mikken |
mik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mikken
- Ik mik.
- gebiedende wijs van mikken
- Mik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mikken
- Mik je?
- Het woord mik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mik" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron
D.C. Hesseling“Het Afrikaansch” (1899) op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Ontleend aan het Latijnse amicus.
mik
enkelvoud | tweevoud | meervoud | |
---|---|---|---|
nominatief | ik | wit | weis |
accusatief | mik | ugkis | uns/unsis |
genitief | meina | ugkis | unsara |
datief | mis | *ugkara | uns/unsis |
mik
- mij (accusatief van de eerste persoon enkelvoud)
- Van het Nederlandse mikken.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs | onvoltooid deelwoord |
voltooid deelwoord |
mik |
- - |
gemik |
klasse 4 | volledig |
mik
- Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: mek.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Voeding in het Nederlands
- Scheepvaart in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 93 %
- Prevalentie Vlaanderen 86 %
- Woorden in het Albanees
- Zelfstandig naamwoord in het Albanees
- Woorden in het Gotisch
- Persoonlijk voornaamwoord in het Gotisch
- Woorden in het Papiaments
- Werkwoord klasse 4 in het Papiaments
- Werkwoord in het Papiaments