Naar inhoud springen

't

Uit WikiWoordenboek
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
jullie jullie
2e persoon
(formeel)
u u u u
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
u gij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm

't o

  1. clitische vorm van het als verwijzing naar een onzijdig woord
    • Dit boek is nog nieuw. Ik heb 't vorige week gekocht. 

't

  1. clitische vorm van het
    • 't Regent de hele dag. 

't o

  1. clitische vorm van het onzijdig bepaald lidwoord: het
    • Hij pikt 't appeltje stiekem uit de mand. 
    • Nu denk dit na. De vader, 's volks behoeder,
      vernielt zijn kind. Met recht. Waarom? De moeder
      had deel, noch recht aan 't kind. 't Behoorde hem.
       [2]
  • Deze vorm wordt nooit met een hoofdletter geschreven. Als 't het eerste woord in een volzin is, wordt het daaropvolgende woord met een hoofdletter geschreven.


't

  1. Vorm van -te, gebruikt als het voorgaande woord eindigt met een klinker.


't

  1. het, 't; onzijdig bepaald lidwoord


't

  1. het, 't; onzijdig bepaald lidwoord.


't

  1. het, 't; onzijdig bepaald lidwoord


  1. het, 't; onzijdig bepaald lidwoord