zonwerend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zon·we·rend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zonwerend zonwerender zonwerendst
verbogen zonwerende zonwerendere zonwerendste
partitief zonwerends zonwerenders -

Bijvoeglijk naamwoord

zonwerend [1]

  1. de straling van de zon tegenhoudend
    • Op verzoek haalt de slager op de hoek het zonwerende doek weg dat hij voor de halfronde raampartij heeft hangen; zo hebben we beter zicht op de bijna wulpse belijning. Je zou denken dat de slager — de enige nog in de Hoek — blij is met zijn bijzondere onderkomen, maar „’s winters is het te koud, dat ronde glas, en ’s zomers te heet.” De vrouw van de slager: „We zouden die zuil midden in de winkel wel willen weghalen, maar je mag hier niets veranderen.” [2] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frank van Dijl 24 juni 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be