Naar inhoud springen

te

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Te-te


te

  1. bij plaatsaanduidingen: in.
    • Ik ben geboren te Amerongen. 
  2. met gebruikmaking van, per, middels.
    • Komt u te voet, te paard, met de auto of op de fiets? 
    • Ik zal ze te vuur en te zwaard bestrijden. 
  3. komt regelmatig voor in combinatie met een infinitief.
    • Ik beveel je te zitten. 
    • Ik vraag je iets te doen. 
    • Het is duidelijk te zien. 
Vanouds met datief. In veel staande uitdrukkingen is dit bewaard gebleven, vaak in samentrekkingen met het lidwoord:
ten = te + den (m, o)
ter = te + der (v)
De broek is te groot.

te

  1. in grotere mate of hoeveelheid dan wenselijk is
    • Als je het te snel doet, lukt het niet. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]


  • te
  • Afgeleid van het Nederlandse te

te

  1. te; in grotere mate of hoeveelheid dan wenselijk is

te

  1. te; bij plaatsaanduidingen: in
  2. te; komt regelmatig voor in combinatie met een infinitief


  • te
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ta

te

  1. naar


te

  1. (drinken) thee (drank)


te m

  1. (drinken) thee (drank)


nominatief genitief datief accusatief benadrukt
tu ton / ta /
tes
toi te toi

te

  1. jou, je (gebruikt voor het lijdend voorwerp).
  2. reflexief voornaamwoord van de tweede persoon (je).


te

  1. jullie, u; tweede persoon meervoud of beleefdheidsvorm tweede persoon enkelvoud.


persoon enkelvoud meervoud
eerste én mi
tweede te ti
tweede
formeel
ön önök
derde ő ők

te

  1. jij


(mv: teo, comp.: teo)

te

  1. warm
  2. heet


te

  1. de, het; bepaald lidwoord.
  2. (altijd gevolgd door een numeraal suffix of een zeker zelfstandig naamwoord waaraan aldtijd het expletieve na is toegevoegd) - een; onbepaald lidwoord
  3. (ietwat als lidwoord gebruikt) - één; de kleinste niet-ledige verzameling


enkelvoud meervoud
nominatief vōs
accusatief
genitief tui vestri
datief tibi vōbis
ablatief

  1. jou, je (accusatief van de tweede persoon enkelvoud)
  2. door jou (ablatief van de tweede persoon enkelvoud)


te

  1. hier


  • IPA: /tɐ/ (Etsbergs)

te

  1. gemuteerde onbeklemtoonde accusatief van doe.
enkelvoud meervoud
bepaald geheel te g- tör
gemut. de g- dör
onbepaald geheel te te, tör
gemut. de de, dör)

te + datief/accusatief/locatief

  1. onbeklemtoonde vorm van .


te

  1. nee, niet


  • Afgeleid van het Angelsaksische þē

te

  1. je, jou; 2e persoon enkelvoud object van þou


  • te

te

  1. te; bij plaatsaanduidingen: in
  2. naar

te

  1. te; in grotere mate of hoeveelheid dan wenselijk is


te

  1. te; komt regelmatig voor in combinatie met een infinitief


  • te

te

  1. die; nominatief meervoud van ten
  2. die; accusatief meervoud van ten


te

  1. (drinken) thee (drank)


  • te

te

  1. de letter T

te

  1. die; onbezield nominatief meervoud van ten
  2. die; onbezield accusatief meervoud van ten


te

  1. (drinken) thee (drank)


  enkelvoud meervoud
onderwerp meewerkend
voorwerp
lijdend
voorwerp
onderwerp meewerkend
voorwerp
lijdend
voorwerp
1e persoon yo me me nosotros m
nosotras v
nos nos
2e persoon
te te vosotros m
vosotras v
os os
3e persoon
él m
ella v
lo/le m
la v
le (se) ellos m
ellas v
los/les m
las v
les (se)
3e persoon
(formeel)
usted ustedes

te

  1. jij; 2e persoon enkelvoud.


  • te
  • [B] Samenstelling van to en je

[A] te o

  1. de letter T

[B] te

  1. (spreektaal) dat is


te

  1. bepaald lidwoord, de.


te

  1. te; komt regelmatig voor in combinatie met een infinitief


te

  1. te; komt regelmatig voor in combinatie met een infinitief


te

  1. (Zuidwestfaals) te; komt regelmatig voor in combinatie met een infinitief


te

  1. te, naar
  2. voor


  • te

te o

  1. (drinken) thee
tes enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     te     teet     teer     teerna  
  genitief     tes     teets     teers     teernas