teleurstellen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·leur·stel·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
teleurstellen
stelde teleur
teleurgesteld
zwak -d volledig

Werkwoord

teleurstellen

  1. overgankelijk iemand op onaangename wijze verrassen, vaak door een belofte niet na te komen
    • We hoeven hen nu niet langer meer teleur te stellen. 
    • De kwartaalresultaten van de vliegtuigbouwer stelden de beleggers teleur. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen