Naar inhoud springen

rust

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: růst


  • rust
  • In de betekenis van ‘stilte, ontspanning’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord rust rusten
verkleinwoord rustje rustjes

[A] rust v/m

  1. een tijdloze toestand van kalmte en beheersing die niet wordt verstoord door onverwachte bewegingen of geluiden, en die geen bedreigingen kent
    • We hadden het hele eiland voor ons alleen, wat een paradijselijke rust. 
     Helaas bracht de nacht niet de rust die ik had verwacht.[3]
  2. een tijdelijke toestand van ontspanning en herstel na arbeid, moeite of inspanning
    • Na zo'n avontuur komt men maar langzaam tot rust. 
  3. een periode van weinig of geen activiteit, van ontspanning, bezinning en herstel
    • Een mens heeft minstens acht uur rust per dag nodig. 
  4. (sport) een onderbreking van een wedstrijd voor ontspanning en herstel
    • Na de rust werden geen doelpunten gemaakt. 
  5. (muziek) een moment of periode in een muziekstuk waarin één of meer instrumenten geluidloos zijn
    • In deze passage hebben de blazers het moeilijk, er komt geen tel rust in voor. 
  • [1]: met rust laten
laten betijen, z'n gang laten gaan
  • [2]: tot rust komen
bedaren
  • [2]: eeuwige rust
dood
  • [3]: in rust
passief zijn, stand-by zijn
  • [3]: in ruste
niet meer werkzaam zijn
  • [2]: rust noch duur hebben
  • [2]: rust roest
enkelvoud meervoud
naamwoord rust rusten
verkleinwoord rustje rustjes

[B] rust v/m

  1. (techniek) een steunpunt voor hand of voet
    • De motorrijder staat tijdens de veldrit op de voetrusten. 
  2. (scheepvaart) een stevige klamp of brede rand die buitenboord op dekhoogte van een zeilschip is aangebracht, om er het want aan te bevestigen
    • De bevestigingspunten (puttings) voor de wanten zijn op de rust aangebracht. 
vervoeging van
rusten

rust

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van rusten
  2. gebiedende wijs van rusten
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]



rust

  1. roesten