pauze
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pau·ze
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rustpoos’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1482 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pauze | pauzen pauzes |
verkleinwoord | pauzetje | pauzetjes |
Zelfstandig naamwoord
- tijd waarin de hoofdactiviteit wordt onderbroken
- In de pauze van het werk ging hij naar huis om te eten.
- ▸ De eerste vijfenhalf weken van de trail waren zwaar geweest en mijn lichaam was langzamerhand weer aan toe aan een kleine pauze.[2]
- onderbreking van iets in het algemeen
- Een pauze in de gevechten.
Synoniemen
- [1], [2] onderbreking
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. tijd waarin de hoofdactiviteit wordt onderbroken
Gangbaarheid
- Het woord pauze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pauze" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "pauze" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be