rest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rest
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overschot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1452 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rest resten
verkleinwoord restje restjes

Zelfstandig naamwoord

rest v/m

  1. wie of wat er overblijft
    • Pas na enige dagen werden de resten van het verongelukte vliegtuig teruggevonden. 
    • 'De rest gaat nu gewoon naar huis en wacht daar tot wij hier het plan bekend maken. In die tussentijd houdt iedereen zich rustig. Wacht af wat wij besluiten.' [2] 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
resten

rest

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van resten
  2. gebiedende wijs van resten

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

rest

  1. rust
  2. rest