voogd

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voogd
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘belangenbehartiger van minderjarige’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord voogd voogden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

voogd m

  1. iemand die als vervanger het ouderlijk gezag uitoefent
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen