Naar inhoud springen

barn

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Barn


  • barn
  • van Engels barn, in de betekenis van ‘eenheid van oppervlakte in atoomfysica’ voor het eerst aangetroffen in 1975 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord barn barns
verkleinwoord - -

de barnm

  1. (natuurkunde) eenheid van oppervlakte in de atoomfysica, 10−28
vervoeging van
barnen

barn

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van barnen
    • Ik barn. 
  2. gebiedende wijs van barnen
    • Barn! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van barnen
    • Barn je? 


barn

  1. (eenheid)(natuurkunde) barn; eenheid van oppervlakte in de atoomfysica, 10−28 m2


  • barn
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord barn,dat aan het Gotische ontleend is
Naar frequentie 390
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   barn     barnet     børn     børnene  
genitief   barns     barnets     børns     børnenes  

barn, o

  1. (familie) kind
    «Børnene går til skolen med bus.»
    De kinderen gaan naar school met de bus.
  2. (natuurkunde) barn
  • [2]: b


enkelvoud meervoud
barn barns

barn

  1. (bouwkunde) schuur
  2. (natuurkunde) barn


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   barn     barnið     børn     børnini  
genitief   barns     barnsins     barna     barnanna  
datief   barni     barninum     børnum     bønunum  
accusatief   barn     barnið     børn     børnini  

barn, o

  1. (familie) kind

barn, o

  1. onbepaalde vorm accusatief enkelvoud van barn


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  barn     le barn     barns     les barns  

barn m

  1. (natuurkunde) barn


barn

  1. (familie) kind


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   barn     barnið     börn     börnin  
genitief   barns     barnsins     barna     barnanna  
datief   barni     barninu     börnum     bönunum  
accusatief   barn     barnið     börn     börnin  

barn, o

  1. (familie) kind

barn, o

  1. onbepaalde vorm accusatief enkelvoud van barn


  • IPA: /barn/, /baːrn/, /bɛrn/

barn

  1. (familie) kind


  • barn
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord barn
Naar frequentie 234
o
[1-3]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   barn     barnet     barn     barna
barnene  
genitief   barns     barnets     barns     barnas
barnenes  

barn, o

  1. (familie), (sociologie) kind (jong persoon)
    «Filmen er forbudt for barn
    De film is voor kinderen verboden.
  2. kind (afstammeling)
    «Hun er for gammel til å få barn
    Ze is te oud om kinderen te krijgen.
  3. onvolwassen, infantiel persoon
    «Han er og blir et stort barn
    Hij is en blijft een groot kind.
  4. (natuurkunde) barn
  • [4]: b
  • [1]: Av barn og fulle folk får man høre sannheten.
Kinderen en dronken mensen spreken de waarheid.
  • [1]: Kjært barn har mange navn.
Een lief kind heeft vele namen.
  • [1]: Brent barn skyr ilden.
Verbrandt kind schuwt het vuur.
  • [1]: Kvinner og barn ble reddet først.
Vrouwen en kinderen werden het eerst gered.
  • [1]: være glad i barn
dol op kinderen zijn
  • [1]: glede seg som et barn
genieten als een kind
  • [1]: Hun er bare barnet.
Ze is juist een kind.

barn, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van barn


  • barn
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord barn
o
[1-3]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   barn     barnet     barn
born  
  barna
borna  
genitief   barns     barnets     barns
borns  
  barnas
bornas  

barn, o

  1. (familie), (sociologie) kind (jong persoon)
    «Ho er berre barnet enno.»
    Ze is toch nog wel een kind.
  2. kind (afstammeling)
    «Oldemor til borna mine er langt over 90 år.»
    De overgrootmoeder van mijne kinderen is ruim 90 jaar.
  3. onvolwassen, infantiel persoon
  4. (natuurkunde) barn
  • [4]: b

barn, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van barn


  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *barn

barn o

  1. (familie) kind


  • barn

barn m

  1. (eenheid)(natuurkunde) barn; eenheid van oppervlakte in de atoomfysica, 10−28 m2


barn monbezield

  1. (eenheid)(natuurkunde) barn; eenheid van oppervlakte in de atoomfysica, 10−28 m2


  • barn

barn monbezield

  1. (eenheid)(natuurkunde) barn; eenheid van oppervlakte in de atoomfysica, 10−28 m2


  • barn
Naar frequentie 190
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   barn     barnet     barn     barnen  
genitief   barns     barnets     barns     barnens  

barn, o

  1. (familie) kind
  2. (natuurkunde) barn

barn

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van barn
    «Fem personer, två vuxna och tre barn, fick föras till sjukhus för kontroll efter en kökrock som inträffade på E6.»
    Vijf personen, twee volwassenen en drie kinderen, werden naar het ziekenhuis voor controle na een kop-staartbotsing dat plaatsvond op de E6.