tegenkracht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·kracht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tegenkracht tegenkrachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tegenkrachtv / m

  1. een macht die oppositie voert tegen de zittende macht
     En omdat er een tegenkracht nodig is in de juridische wereld.[2]
     Segers erkent dat hij het lastig vond om bij een "uitslaande brand" vragen te stellen over wel of niet het juiste blusmateriaal. Achteraf zegt hij dat de Kamer meer tegenkracht had moeten bieden. "We hebben onvoldoende dat fundamentele debat gevoerd."[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044633535
  3. Bronlink geraadpleegd op 14 september 2022 Weblink bron
    Milena Holdert & Jop de Vrieze
    “'Kamer had in coronacrisis geen zicht op schaduwbeleid kabinet'” (Vrijdag 29 oktober 2021), NOS