Naar inhoud springen

anti

Uit WikiWoordenboek
  • an·ti
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘tegen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Grieks: 'anti' [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord anti anti's
verkleinwoord antietje antietjes

deantim

  1. de tegenstander
    • De anti's  hebben de verkiezingen verloren.

anti

  1. tegen
    • Ik ben vaak anti, vooral als andere mensen vóór zijn. 

anti

  1. zich kerend tegen, met afwijzing van
     Ik ken de geschiedenis van Wilders, en we kennen allemaal zijn opinies, die absoluut állemaal anti-rechtsstatelijk zijn, en anti-democratisch, anti de rechtsorde.[3]
96 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]
  1. "anti" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. anti op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 maart 2025 Weblink bron
    Jozias van Aartsen geciteerd door Petra de Koning & Guus Valk
    “Jozias van Aartsen: ‘Doe het niet, zeg ik tegen Dilan. Ga niet met de PVV praten’” (1 december 2023) op nrc.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

anti

  1. (scheikunde) koper
Ch
A
K
U

anti

  1. (windstreek) oost