tegenzet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·zet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tegenzet tegenzetten
verkleinwoord tegenzetje tegenzetjes

Zelfstandig naamwoord

tegenzet m [1]

  1. reactie op een handeling van de tegenstander
    • Het machtsspel tussen beide landen begon vorige week met het besluit van Maleisië om de visumplicht voor Noord-Koreanen weer in te voeren. Daarnaast werd de Noord-Koreaanse ambassadeur in Maleisië het land uitgezet nadat hij kritiek uitte op het onderzoek naar de dood van Kim Jong-nam. Het streng communistische land volgde zondag met een tegenzet door de Maleisische ambassadeur het land uit te zetten. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jorg Leijten 7 maart 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be