tegentij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·tij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tegentij tegentijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het tegentijo

  1. (figuurlijk) moeilijke omstandigheden die de voortgang tegengaan
     En economisch tegentij is op dit moment helaas een terechte kopzorg van elke krantenjournalist.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Jan van Groesen en Kees Haak
    “Er is alleen toekomst voor kranten die hun idealen uitdragen” (4 mei 2006), de Volkskrant
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be