Naar inhoud springen

nul

Uit WikiWoordenboek
0 0 0 0
nul,
op een abacus
Telwoord (nl)
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69
70 71 72 73 74 75 76 77 78 79
80 81 82 83 84 85 86 87 88 89
90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000
106 109 1012 1015 1018 1021 1024 1027 1030 1033
1036 1039 1042 1045 1048 1051 1054 1057 1060 1063
1066 1069 1072 1075 1099 10100 10120 10303 103003
  • nul

nul

  1. 0, één minder dan één
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen nul euro zevenendertig cent. 
      • We roeien onszelf uit door het geboortecijfer tot nul terug te brengen, en de vergrijzing zijn werk te laten doen. [3]
     Na zoveel drank had ik rust nodig en ik besloot een zero te nemen, dat wil zeggen nul kilometers lopen en een hele dag bijkomen.[4]
    1. om de plaats nog voor het eigenlijke begin van een volgorde aan te geven
      • In de scheepvaart bestaat "regel nul", die niet in wetjes te vinden is. Dat gaat over goed zeemanschap, rekening houden met je mede-schippers. [5]
  • Beneden nul
Met negatieve waarde
  • De jaren nul
Het eerste decennium van een eeuw
  • Delen door nul is flauwekul
(wiskunde) Men kan geen enkel getal door 0 delen
  • Met de blik op oneindig en het verstand op nul
voortgaand zonder bezinning op de vraag of dat nog zinvol is
  • Onder nul
(meteorologie) Lager dan het vriespunt
  • Tot nul reduceren
Zo ver verminderen dat er niets van over is
  • Uit/Van het jaar nul
Heel primitief, niet adequaat
  • Van nul [af aan]/ Vanaf nul beginnen
Met niets beginnen
  • Van nul en gener[lei] waarde
waardeloos, zonder zinvolle werking e.d.
enkelvoud meervoud
naamwoord nul nullen
verkleinwoord nulletje nulletjes

de nulv / m

  1. niks, de afwezigheid van iets
    • Half wakker grabbel ik naast mijn bed, stoot mijn telefoon eronder, strek me en heb beet. Met mijn ochtendstem rochel ik mijn naam. Reactie: nul. De beller aarzelt even en hangt op. [6]
  2. (scheldwoord) iemand die nergens goed in of voor is
    • Beledigingen als 'U kletst uit uw nek' of 'U bent een grote nul' zijn niet alleen usance, ze worden niet eens meer gecorrigeerd door de voorzitter. [7]
     Te midden van de c-junioren van Vasa Real was ik misschien hartstikke goed, maar hier was ik een nul.[8]
  3. (wiskunde) het cijfer nul
    • De hoofdletter O wordt gemakkelijk verward met een nul. 
  4. (sport) toestand waarbij de tegenstander in een wedstrijd nog geen doelpunt heeft kunnen maken
    • Dankzij goed werk van de keeper wist de ploeg de eerste helft de nul te houden. 
  • [3]: Een nul in het cijfer zijn
Onbelangrijk zijn
  • [3]: Met een nulletje of twee
(sport) met een geschatte eindstand van 2-0
  • [1]: Nul komma nul
Helemaal niets
  • [1]: Nul op het rekest krijgen
Een verzoek niet ingewilligd zien worden
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[9]


nul

  1. nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0

nul

  1. nul; niks; de afwezigheid van iets


Telwoord (afr)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400
5 15 50 500
6 16 60 600
7 17 70 700
8 18 80 800
9 19 90 900
  • nul
  • Afgeleid van het Latijnse nullus

nul

  1. nul

nul

  1. nul; niks; de afwezigheid van iets


Telwoord (dan)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 106
3 13 30 109
4 14 40 1012
5 15 50 1015
6 16 60 1018
7 17 70 1021
8 18 80 1024
9 19 90 1027

nul

  1. nul


Telwoord (epo)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027

nul

  1. nul


  enkelvoud meervoud
  mannelijk   nul nuls
  vrouwelijk   nulle nulles

nul

  1. (spreektaal) onbenullig, idioot, waardeloos
    «Cet ordi est vraiment nul comme truc.»
    Die computer is echt een waardeloos ding. [1]


Telwoord (fry)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027

nul

  1. nul


  • nul
  • Afgeleid van het Latijnse nullus

nul

  1. nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0
enkelvoud meervoud
naamwoord nul nullen
verkleinwoord

nul

  1. nul; niks; de afwezigheid van iets


  • nul

nul

  1. genitief meervoud van nula


  • nul

nul

  1. nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0

nul

  1. nul; niks; de afwezigheid van iets


  • nul

nul

  1. (Münsterlands) nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0