Naar inhoud springen

zeven

Uit WikiWoordenboek
0007
zeven,
op een abacus


Telwoord (nl)
0123456789
10111213141516171819
20212223242526272829
30313233343536373839
40414243444546474849
50515253545556575859
60616263646566676869
70717273747576777879
80818283848586878889
90919293949596979899
1002003004005006007008009001000
10610910121015101810211024102710301033
1036103910421045104810511054105710601063
10661069107210751099101001012010303103003
  • ze·ven

[A] zeven

  1. "7", het getal tussen zes en acht
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen zeven euro en zevenendertig cent. 
       "Een zwarte dag voor de horeca", zegt chef-kok Rik van de Laar over het overlijden van Boer. Hij begon op 16-jarige leeftijd in De Librije, het eerste en bekendste restaurant van Boer, werkte er zeven jaar en runt inmiddels twee restaurants in Den Haag.[6]
       Dit zou toch niet mijn laatste nacht op aarde worden? Met zeven andere hikers zou ik de nacht in deze piepkleine ruimte van drie bij drie meter moeten doorbrengen.[7]
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • Het juiste antwoord op opgave zeven is "42". 

bijwoord

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "zeven" ht als rechterdeel
  • [1.1] een op de zeven
    elke zevende, 14%
enkelvoud meervoud
naamwoord zeven zevens
verkleinwoord zeventje zeventjes

[A] dezevenv/m

  1. het cijfer "7"
    • Hij schrijft zo onduidelijk dat ik niet weet of hier een één of een zeven staat. 
  2. dat wat in een (rang)ordening met 7 is aangeduid
    • Het is weer de zeven die het niet doet, kunnen we die niet simpel vervangen? 
    • Ze dacht dat ze niets van het examen had begrepen, maar ze haalde toch een zeven. 

dezevenmv

  1. groep van 7 eenheden
    • De grote zeven zijn natuurlijk blij met dit beleid, maar alle kleinere bedrijven worden juist benadeeld. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zeven
zeefde
gezeefd
zwak -d volledig

[B] zeven

  1. overgankelijk de grote van de kleine deeltjes scheiden met behulp van een zeef

de[B] zevenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zeef
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[8]
  • Afgeleid van het Middelnederlandse sēven

zeven

  1. zeven; "7", het getal tussen zes en acht