Naar inhoud springen

god

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: God, gód, gōd
  • god
enkelvoud meervoud
naamwoord god goden
verkleinwoord godje godjes

degodm

  1. (religie) hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
    • De god van de zee, de god van de oorlog. 
    • Waren de goden kosmonauten? 
     Die willen alleen maar jam van bosaardbeitjes die zijn besproeid met zuiver spuitwater uit een verlaten bergdorp in het Amazonegebied en van akkers die zijn bemest met keuteltjes die God zelf uitgepoept heeft, maar ik vind Hero top.[5]
     Ze wist niet of ze in God geloofde, maar ze wist wel dat dit meisje gezegend was.[6]
  2. versterkend voorvoegsel (krachtterm) heel erg, gebruikt als linkerdeel van samengestelde bijvoeglijke naamwoorden als versterker van het rechterdeel; in feite samengesteld met God, maar geschreven met een kleine letter volgens spellingregel 16.S
    • Ze zitten de godganse dag achter de computer. 
  • god mag weten wat/waarom/hoe
het is mij volkomen onduidelijk
 Ze had verteld dat Reede het vreselijk vond om te moeten flirten met oude markiezinnen in vochtige kastelen waar God mocht weten wat voor schatten op zolder lagen weg te rotten.[6]
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[7]
  1. "god" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. god op website: Etymologiebank.nl
  3. Guus Kroonen. 2013. Etymological Dictionary of Proto-Germanic. Leiden - Boston: Brill Publishers: p. 193-4.
  4. Peter Schrijver. 1991. The reflexes of the PIE laryngeals in Latin. Amsterdam - Atlanta: Rodopi: p. 441-2.
  5. Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  6. 1 2
    Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  7. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  • god
enkelvoud meervoud
naamwoord god gode

god

  1. (religie) god
  • [A] IPA: /ɡod/
  • [B] IPA: /ɡoːd/
  • god

[A] god

  1. (religie) god; hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
  2. (religie) God; de god van de Abrahamistische religies (specifiek de Christelijke God)
  1. God

[B] god

  1. goed
  • god
Naar frequentie 136
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud god bedre bedst
o enkelvoud godt
meervoud gode
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
gode bedre bedste

god

  1. goed
    • god

    god

    1. (religie) god
    • god
    enkelvoud meervoud
    god gods

    god

    1. (religie) god
    • god
    enkelvoud meervoud
    naamwoord god goaden
    verkleinwoord godsje

    god

    1. (religie) god
      • god

      god

      1. (religie) god
      • [A] IPA: /ɡɔd/
      • [B] IPA: /ɡoːd/
      • god

      [A] god

      1. (religie) god; hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
      2. (religie) God; de god van de Abrahamistische religies (specifiek de Christelijke God)

      [B] god

      1. goed
      • [A] IPA: /ɣɔt/
      • [B] IPA: /ɣoːt/
      • god

      [A] god

      1. (religie) god

      [B] god

      1. goed
      • god

      god

      1. (religie) god
      • god

      [A] god

      1. (religie) god

      [B] god

      1. goed
      • god

      god

      1. genitief meervoud van gódy
      • god
      Naar frequentie 106

      god

      1. goed
        «Er det noen som har forslag til en god kake?»
        Heeft iemand een suggestie voor een goede taart?

      «Fotballjentene, håndballjentene, skigutta og Oslo-filharmonikerne. De hevder seg i verdenstoppen. På samme måte skal vi vise at norsk næringsliv klarer seg internasjonalt. Trenger vi kanskje et nytt slagord? Det er typisk norsk å være god[1]

      De voetbalmeiden, de handbalmeiden, de skijongens en het Oslo Philharmonisch Orkest. Ze beweren aan de wereldtop te staan. Op dezelfde manier moeten we laten zien dat het Noorse bedrijfsleven en de industrie het internationaal goed doen. Hebben we misschien een nieuwe slogan nodig? Het is typisch Noors om goed te zijn
      stellend vergrotend overtreffend
      onbepaald
      (sterk)
      m/v enkelvoud god bedre best
      o enkelvoud godt
      meervoud gode
      bepaald
      (zwak)
      enkelvoud en
      meervoud
      gode bedre beste
      • i god tid
      op tijd
      • godt nyttår / godt nytt år
      Gelukkig Nieuwjaar!
      • vær så god
      alsjeblieft / dankjewel
      1. Bronlink Weblink bron
        Noors premier Gro Harlem Brundtlands
        “Nyttårstale (Nieuwjaarstoespraak)” (1 januari 1992)
      • god

      god

      1. goed
      stellend vergrotend overtreffend
      onbepaald
      (sterk)
      m/v enkelvoud god betre best
      o enkelvoud godt
      meervoud gode
      bepaald
      (zwak)
      enkelvoud en
      meervoud
      gode betre beste
      • i god tid
      op tijd
      • godt nyttår / godt nytt år / godt nyår
      Gelukkig Nieuwjaar!
      • ver så god
      alsjeblieft / dankjewel
      • god

      [A] god

      1. (religie) god

      [B] god

      1. goed
      • [A] IPA: /ɣɔd/
      • [B] IPA: /ɣoːd/
      • god

      [A] god

      1. (religie) god; hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
      2. (religie) God; de god van de Abrahamistische religies (specifiek de Christelijke God)

      [B] god

      1. goed
      • god

      god

      1. (religie) god

      god

      1. naamdag
      • god

      [A] god

      1. (religie) god

      [B] god

      1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van goan
      2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van goan