Naar inhoud springen

geloof

Uit WikiWoordenboek
  • ge·loof
1 enkelvoud meervoud
naamwoord geloof geloven
verkleinwoord geloofje geloofjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord geloof -
verkleinwoord - -

hetgeloofo

  1. (religie) een godsdienstige overtuiging
    • Welk geloof hang jij aan? 
    • De man die op 18 maart dit jaar het vuur opende in een tram in Utrecht heeft verklaard dit gedaan te hebben vanwege zijn geloof. [2] 
     De Amerikaanse vicepresident Vance zegt te denken aan de miljoenen christenen over de hele wereld die van de paus hielden. De Israëlische president Herzog roemt Franciscus als een "man van diep geloof en grenzeloze compassie".[3]
  2. de overtuiging dat iets zo is
    • Ik volg het geloof dat je zelf grote invloed kunt uitoefenen op het leven. 
     „Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.”[4]
vervoeging van
geloven

geloof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geloven
    • Ik geloof. 
  2. gebiedende wijs van geloven
    • Geloof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geloven
    • Geloof je? 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]
  1. geloof op website: Etymologiebank.nl
  2. www.nu.nl (01-07-2019)
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 april 2025 Weblink bron “Bedroefde reacties op dood van paus: 'Miljoenen mensen geïnspireerd'” (21 april 2025), NOS
  4. Bronlink Weblink bron “Naar huis” (13-11-2012), Reformatorisch Dagblad
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be