godheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • god·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van god met het achtervoegsel -heid.
enkelvoud meervoud
naamwoord godheid godheden
verkleinwoord godheidje godheidjes

Zelfstandig naamwoord

de godheidv

  1. (religie) een hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
    • Een afbeelding van een godheid. 
  2. (figuurlijk) een expert op een bepaald gebied
    • Hij is een godheid op het gebied van hogere wiskunde. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be