godsleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gods·leer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord godsleer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de godsleerv / m

  1. de kennis die over god zou bestaan; theorie over god
    • Het is echter niet te ontkennen dat de Heilige Schrift vol staat met uitspraken die het bestaan van andere goden veronderstellen. Het Oude en Nieuwe Testament vormen nu eenmaal een bloemrijke optekening van een mythologie onder de mythologieën. Wat Maarten 't Hart trouwens nog overslaat is het feit dat de christelijke godsleer (godenleer zou een beter woord zijn!) een hiërarchie laat zien die een verrassende overeenkomst vertoont met de Griekse mythologie. [2] 
    • Vervolgens stapt hij met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van de zijns- en godsleer heen, om bij de pervertering van de metafysica door de nazi's uit te komen. [3] 
    • Cusanus' godsleer is gebaseerd op het begrip 'coincidentia oppositorum': in God vallen alle tegenstellingen samen. Deze gedachte is terug te vinden in Heymerics Handboek van de goddelijke dingen, dat in de vertaling is opgenomen. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frans Siliakus 19 februari 1993 Baäl
  3. NRC Anneriek de Jong 9 november 1990 Verdwenen in een droom; Rudiger Safranski over Rousseau, Kleist en Nietzsche
  4. NRC LIes de Regt 12 januari 1991 Heymeric
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be