Naar inhoud springen

toe

Uit WikiWoordenboek
Versie door MarcoSwart (overleg | bijdragen) op 4 feb 2019 om 15:25 (→‎top: afr uitspraakbestand met AWB)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toe
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van richting’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • bijwoordelijke vorm van tot
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     toe  
 persoonlijk     ertoe  
aanwijz.   nabij     hiertoe  
  veraf     daartoe  
  vragend/betrekk.     waartoe  


Bijwoord

toe

  1. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord.
    ertoe: hij behoort niet tot die groep ->hij behoort er niet toe.
  2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
    bijv. toezeggen: ik zeg niets toe.
  3. tot ... toe met genitief van een werkwoord
    «... tot bloedens toe.»
    .. totdat men ging bloeden
andere werkwoorden: berstens, rottens, huilens, brakens, bezwijkens, brekens, walgens, lachens, ziens, vindens, bloedens, vervelens, zwichtens, ontbindens, ontbrandens, ontploffens, wordens, stervens, verheugens, bedroevens, bedriegens, blauwwordens, verdrinkens, smorens, ziedens, overstromens, vergaans, vallens, stollens, verblindens, bezwijmens, verachtens, aanbiddens, verkolens, volgens, lijdens, juichens, dodens, luidens
stellend
onverbogen toe
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

toe

  1. dicht, gesloten
    • Die deur is toe. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Tussenwerpsel

toe

  1. aansporing
    • Toe maar! 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak

Voegwoord

toe

  1. toen
    «Sestig mense is gister uit die River Club ontruim toe die walle van die Liesbeekrivier in Observatory oorstroom het. »
    Zestig mensen zijn gisteren uit de River Club geëvacueerd, toen de kades van de Liesbeekrivier in Observatory overstroomden.


Engels

enkelvoud meervoud
toe toes

Zelfstandig naamwoord

toe

  1. (anatomie) teen.


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /tuː/ (Etsbergs)

Bijvoeglijk naamwoord

toe

  1. dicht

Bijwoord

toe

  1. dicht
    «Dooch dien däör toe
    Doe dit deur dicht!

Persoonlijk voornaamwoord

toe

  1. gemuteerde nominatief van doe.