pruim
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pruim
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1377-1378 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pruim | pruimen |
verkleinwoord | pruimpje | pruimpjes |
Zelfstandig naamwoord
- m (bloemplanten) Prunus domestica een plantensoort uit de rozenfamilie (Rosaceae )
- (fruit) vrucht van de pruimenboom
- (kleur) de violette kleur van paarse pruimen (kunnen echter ook geel of rood zijn)
- pluk tabak om op te kauwen of te zuigen
Synoniemen
- [1] pruimenboom
- [2] kwets
- [3] pruimkleur, pruimkleurig
Verwante begrippen
Hyperoniemen
- [1] prunus, rozenfamilie, zaadplanten, fabiden, 'nieuwe' tweezaadlobbigen, bedektzadigen, landplanten, planten
Verwante begrippen
Hyponiemen
- akipruim, amandelpruim, bamispruim, betelpruim, bloedpruim, boerenpruim, dadelpruim, damastpruim, doornpruim, droogpruim, eierpruim, heesterpruim, hongerpruim, kafferpruim, koningspruim, kriekpruim, kroosjespruim, kwetspruim, mastpruim, mirabelpruim, mispruim, mombinpruim, paardenpruim, persimmonpruim, persimoenpruim, perzikpruim, priesterpruim, sirihpruim, sleedoornpruim, sleepruim, smeerpruim, suikerpruim, tabakspruim, tafelpruim, umeboshi-pruim, varkenspruim, vogelpruim, waspruim, wijnpruim, wildepruim, zuurpruim
Afgeleide begrippen
- gele pruimenzaagwesp, melige pruimenluis, pruimbaar, pruimelaar, pruimen, pruimenazijn, pruimenballon, pruimenblad, pruimenboomgaard, pruimenboorder, pruimenbrandewijn, pruimencompote, pruimenconfiture, pruimenconfituur, pruimenconserf, pruimengelei, pruimenhoorntjesmijt, pruimenhout, pruimenjaar, pruimenjam, pruimenknop, pruimenlikeur, pruimenlikker, pruimenluis, pruimenmoes, pruimenmond, pruimenmondje, pruimenmot, pruimenpage, pruimenpap, pruimenpit, pruimenpluk, pruimensap, pruimensaus, pruimenschors, pruimensteel, pruimensteen, pruimentaart, pruimentijd, pruimentuin, pruimenvlinder, pruimenzaagwesp, pruimer, pruimerij, pruimkeel, pruimkleur, pruimkleurig, pruimkop, pruimspirea, pruimster, pruimtabak, pruimtomaat, pruimwitvlak
Uitdrukkingen en gezegden
- De rijpste pruimen zijn geschud
belangrijkste werk is gedaan of grootste deel van de oogst is binnengehaald
Vertalingen
2. vrucht van de pruimenboom
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pruimen |
pruim
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pruimen
- Ik pruim.
- gebiedende wijs van pruimen
- Pruim!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pruimen
- Pruim je?
Gangbaarheid
- Het woord pruim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pruim" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] pruim in het Nederlands Soortenregister N
- [1] pruim op Wikidata
- [1] pruim op "Wilde planten in Nederland en België" ♣
Verwijzingen
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
Afrikaans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
pruim
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bloemplanten in het Nederlands
- Fruit in het Nederlands
- Kleur in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Plantkunde in het Afrikaans