purper
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pur·per
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘paarsrode kleur’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | purper | purpers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
stellend | |
---|---|
onverbogen | purper |
verbogen | (alleen predicaat) |
partitief | purpers |
Bijvoeglijk naamwoord
purper
- (kleur) de kleur purper hebbend
- Hij rijdt in een purper gekleurde auto.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
purperen |
purper
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van purperen
- Ik purper.
- gebiedende wijs van purperen
- Purper!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van purperen
- Purper je?
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
Gangbaarheid
- Het woord purper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "purper" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "purper" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ purper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Kleur in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Predicaatswoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 93 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %